De aan één schakeling van afdrukken van hoeven in de grond, het spoor, vorm één van de aanwijzingen dat er reeën in een gebied leven. Aan het patroon, de vorm, de grootte, en de diepte van de afdruk kun je zien of het een volwassen ree of een reekalf is. Ook kun je zien of het heeft rustig heeft gelopen of is gevlucht. In het Duits wordt de hoefafdruk tritsiegel genoemd. Dat waarschijnlijk geleid heeft tot de Nederlandse begrippen zegel en prent.
Reeën kunnen op de volgende drie manieren van voortbewegen sporen achterlaten:
- Het rustig stappen; hierbij worden de achterpoten praktisch in de afdruk van de voorpoten gezet.
- Het draven; waarbij de poten diagonaal gelijktijdig worden verzet.
- Het galopperen; Waarbij de achterpoten tegelijk worden gestrekt en er grote sprongen worden gemaakt en de achterpoten voor de voorpoten landen voor de volgende sprong. Het ree kan daardoor sprongen maken van meer dan vier meter.

Peter Venema meldde: Gistermorgen zag ik een reegeit over een akker vluchten. Voor mij een mooie gelegenheid om de galop van het ree te meten. Wat een sprongen! Gemiddelde afstand tussen gemarkeerde hoef-afdrukken van voor- en achterlopers was vier meter en zevenenzestig centimeter en de grootste afstand was vijf meter en negen centimeter.
Als het ree rustig stapt, dan zien we de afdrukken van de hoefjes vlak naast elkaar en is de prent smal en spits. Is het ree vluchtig geweest, dan zien we dat de afdrukken van de hoefschalen gespreid zijn. In een zachte bodem zien we dan ook de afdrukken van de beide bijhoeven.
Er bestaan geringe verschillen tussen het spoor van een bok en dat van een geit. In de praktijk zijn deze echter voor ons nauwelijks zichtbaar.